FRIES EXOTISME 

Foardracht útsprutsen troch Rypke Johan Sierksma
by de presintaasje fan Nestgeur
op sneon 27 april 2013 te Blessum

 

Graag wil ik U bij deze presentatie van het boek NESTGEUR, notities van een verdwaalde Fries even onderhouden over wat ik maar ‘Fries Exotisme’ heb gedoopt. Deze uitdrukking wordt in het volgende verduidelijkt.

Wel moet het me eerst van het hart dat mijn ongelovige vader zich van het lachen in zijn urn omdraait, zou hij me van daaruit hier kunnen zien, staande op de kansel van een terpkerk om met mijn preek de Friese toehoorders uit hun tempel te ranselen.

*

In een intussen grijs verleden – even grijs als mijn resterende haar nu grauw is – emigreerden mijn ouders uit het Friese Noorden naar het Hollandse Westen. En ik met hen. Daarvóór al waren ze, toen ik een jaar oud was, uit Friesland weggetrokken naar de stad Groningen.

Zeg maar: stapsgewijs verraad…

Wellicht maakte deze, op zevenjarige leeftijd geforceerde emigratie van mij een marginal man – een mens op de rand. Iemand, die danst op de contrasterende schijven van twee culturen, iemand die wordt verscheurd door tweespalt, voortdurend opzoek naar een levenswijze die zijn scherven kan lijmen.

Een beetje, zoals de travestiet uit de fraaie Proveniershof in Haarlem. Gekleed in een lange jurk plus een bijpassend bloesje, gaat hij elke dag opnieuw met één been, soms slechts met een voet, buiten de poort van het hofje staan waar hij woont.

Het andere been plant deze manvrouw stevig in de vertrouwde bodem van zijn erf – dit wel met het risico van een spagaat. Vaak houdt hij zich nog net even met gestrekte arm vast aan het poorthek. Een durfal.

Een marginaal mens wordt al gauw ‘een kruidje roer me niet’ – of een sjamaan – of een meedogenloos krijger. Zijn lot ligt in handen van deze verscheurdheid. Op mijn dertiende vertaalde ik als gymnasiast eigener beweging een essay van Pascal, zonder er al te veel van te begrijpen. Op schoolpleinen maakte ik daadwerkelijk gehakt van klasgenoten.

Wanneer er bij ons thuis gasten waren klonk regelmatig Fries in mijn oren. Die taal zou ik echter nooit leren. Uit sociaal idealisme lieten mijn ouders me verworden tot een Gronings straatschoffie. Bij aankomst in Leiden sprak ik hartverscheurend plat. Geen hond die me begreep.

Fries door geboorte en Gronings door mijn vroege jeugd, voelde ik me niet thuis waar ik terecht kwam.

Zoals Makine het beschreef in zijn Franse Testament: ‘Zij had haar Franse gevoeligheid doorgegeven aan mij, een Rus, en me er zo toe veroordeeld op een onaangename manier tussen twee werelden te moeten leven’.

Je kunt ook zeggen dat ik in het Westen niks was – een lege zee tussen voor mij vreemde continenten. Schoolgenoten lieten niet na me dit in te peperen. Lang voelde ik de noodzaak om me – zoals dat heet – in te vechten’. Iets, wat ik van de weeromstuit lange tijd ook met mijn vuisten deed.

Werd mijn vader ‘eerste generatie’ marginal man, ik was ‘tweede generatie’. Misschien werd hij juist daarom een exotist – ik daarentegen een culturele renegaat. Ik leg het U uit.

*

Exotisme is de lastig te omschrijven voorkeur voor het andere, voor het verre en voor het vreemde. Het is de uitdrukking van een verlangen anders te zijn dan men is – zuiverder en fraaier.

De term komt van het Griekse woord ‘exootikos’, dat uitheems betekent. Voor negentiende-eeuwse Romantici was dit een esthetische levenshouding. Ze zochten naar een uitheemse couleur locale, waarmee zij hun schilderijen en boeken lardeerden.

Kolonialen, die vanaf het begin van die eeuw de nieuwe gebieden ter plaatse beheerden, hadden trouwens weinig op met die andere wereld. Ze klaagden over incest, halsstarrigheid en luiheid van de door hen overheerste volkeren.

Een onderofficier van de Britse marine berichtte over de bewoners van een Golfstaatje: ‘Wat betreft hun manieren: die hebben ze niet. Wat betreft hun gewoonten: die zijn zeer beestachtig’. Af en toe werd een wilde inboorling naar Europa verscheept en daar, soms in een kooi, tentoongesteld.

Dit weerhield de zogeheten ‘Romantische’ kunstenaars er niet van om een meer idyllisch exotisme te omarmen. Expliciet vierden zij het vreemde als extra mooi en als veel oorspronkelijker dan de eigen wereld. Kledij speelde een belangrijke rol.

Rousseau, 18e-eeuwse voorloper van de Romantici, liep midden in Zwitserland in een kaftan rond. De Romantische schilder Delacroix bereisde Marrokko waar hij het betreurde hoe westerlingen zich ‘in korsetten snoeren, in te nauw schoeisel en in kokervormige kledij’.

Deze 19e-eeuwse dichters en kunstenaars hadden weinig op met de fabrieken en spoorwegen die het eigen Europese landschap en hun steden vernielden. De Romanticus Wordsworth schreef in 1844 een gedicht waarin hij vaststelde dat ‘Engelse grond niet meer veilig is voor de snelle aanvallen’ van de trein.

*

Voilá!  Zoveel over exotisme. De toehoorder kan zich nu wel voorstellen hoe een gedwongen emigrant – een soort balling – na verloop van tijd zijn intussen voor hem wat vreemd geworden oude vaderland opeens extra aantrekkelijk gaat vinden. Zo iemand was Fokke Sierksma, mijn vader – en dit zelfs in toenemende mate. Hij leed aan omgekeerd exotisme.

Tegen het eind van zijn leven schreef hij me sentimentele brieven over het Friese land en over het helpen bevallen van koeien. In ruil daarvoor verweet ik hem ‘Friesisme’ en ‘boerenmystiek’ – alle twee van het zuiverste Waddenwater.

Na zijn afdwalen werd hij in Holland meer Fries dan ooit hier ter plekke. Atheïst als hij was leek hij niettemin op die malle gereformeerden in de Hollandse kolonies van Michigan State. Daar zijn ze roomser dan de Paus.

Als tweede generatie immigrant spiegelde ik zijn exotisme. Zo iemand noem je een renegaat. Mijn vader omarmde alles wat mij in Friesland juist ging tegenstaan. Manhaftig probeerde ik een Westerling te worden. Omdat de nieuwe wereld in het Westen niet bepaald prettig was, voelde ik me nergens thuis – ook niet in het huis van mijn vader.

Zo verdween ik in mezelf.

Bekenden wezen me steeds op mijn scherpe tong. Toen ik later voor intellectueel ging spelen, lag mijn vaak harde kritiek in het verlengde hiervan. Intussen is de blik wel milder, maar niet minder scherp.

*

Enkele jaren geleden bezochten een bevriend kunsthistoricus en ik samen Leeuwarden.

We gingen een tentoonstelling bekijken van een mij onbekende Friese schilder – Bouke van der Sloot. Tijdens onze reis hierheen maakten we kwinkslagen over de Friese identiteit. De vrouw van de kunsthistoricus stamt ook van hier.

Friezen zijn in mijn ervaring betrouwbaar en hechten aan eerlijkheid – opperde ik. Mijn reisgenoot vond ze vooral bot, heetgebakerd en af en toe sentimenteel – op een droge manier soms ook ironisch. Aangezien volgens ons die eigenschappen elkaar niet uitsluiten, concludeerden we dat Friezen wellicht betrouwbaar, eerlijk, bot, heetgebakerd, droog ironisch en sentimenteel tegelijk zijn.

Deze gedachtewisseling bereidde ons voor op het werk van Bouke – volgens de catalogus de ‘Schilder van Friesland’.

God zij dank ben ik kunstkenner noch kunsthistoricus, maar slechts een liefhebber. Schaamteloos permitteer ik het me om precies te zeggen wat ik van kunst vind. ‘Wat een rommel’ fluisterde ik een beetje te hard – ‘alleen die drie stillevens en de twee duinschappen zijn niet slecht. De rest is bedonderd geschilderd’.

Een zaal verder stonden we oog in oog met enkele portretten, jongenskoppen. ‘Stoer en hard, maar toch gevoelig’ zou Reve hebben kunnen schrijven. Op de achtergrond echt Fries ogende akkers en boerenhoeven.

‘Wel erg veel Zeitgeist’  mompelde ik. ‘Misschien geen Blut und Boden, maar toch minstens Boden’. Het werk zou op een Duitse tentoonstelling van nicht entartete kunst zeker niet hebben misstaan. Merkwaardig genoeg werd het meest Arisch ogende doek gesigneerd in 1942, dus tijdens de oorlog.

Toch was Van der Sloot ‘best wel goed’ – in elk geval niet ‘fout’. Direct na de oorlog ging hij naar Keulen, waar bij wijze van Widergutmachung het werk van de voorheen door de Nazi’s verguisde Max Beckmann werd tentoongesteld. Bouke was een vloeker, iemand van ‘Godverdomme wat mooi, Jezus Christus wat prachtig’.

Tierend van opgewonden enthousiasme liep hij door zaal na zaal met Beckmanns. Toen hij een ruimte betrad waarin een ‘typisch Duits wijf’, zoals hij dat noemde, op knauwende wijze enkele kunstminnaars het werk stond uit te leggen, liep Bouke er langs, draaide zich om en riep met gestrekte arm Sieg Heil.

De ‘Schilder van Friesland’ werd met harde hand uit het museum verwijderd.

*

Waarom ik Bouke erbij heb gehaald? Om duidelijk te maken hoe onduidelijk alles is, wat met identiteit heeft te maken. Je bent deel van de tijd waarin je leeft, Bouke dus van de geschiedenis tussen de twee Wereldoorlogen. Dat zie je in zijn werk.

Tegelijk zijn er van die Zeitgeist tegenstrijdige versies. Je kunt rechts, maar ook een beetje links Blut und Boden zijn. De Friese Bouke was dan ‘links’. Maar de aantijging door de familie Vaatstra en consorten richting immigranten vergeet ik niet zo makkelijk.

Zo zal iemand die me niet kent ook in mij ongetwijfeld iets van die Friese roots aantreffen. Ook al herken ik die zelf niet – ook al staan ze me verre. Mijn renegatisme heeft deze roots zeker niet vernietigd.

U kunt zich nu voorstellen hoe bijzonder het voor mij was om – nadat Goasse Brouwer instemde met de publicatie van Nestgeur – het door hem geheel in het Fries gestelde contract te ondertekenen, zonder daarvan al te veel te hebben begrepen? Wellicht schonk deze onnozele wel onwetend al zijn materiële en intellectuele eigendommen aan diens Utjouwerij

Het was ook een schok voor mijn Hollandse vrienden om de uitnodiging voor deze middag te ontvangen, geheel gesteld in een voor
hen onbegrijpelijk Fries. Velen van hen zullen niet zijn gekomen. *

*

Zoveel is zeker. Een marginaal mens observeert allicht beter dan iemand, die met zijn zogeheten identiteit samenvalt.

Een marginaal mens wordt nooit een provinciaal. Juist dat is het risico van de thuisblijver.

Misschien sleep die marginaliteit mijn pen wel.

 

* Omdat het programma bijna helemaal in het Fries is, verstuurt Frysk en Frij Friestalige uitnodigingen.

Sierksma schrijft, 25 maart 2013, dat hij een Nederlandstalige uitnodiging had verwacht voor zijn niet-Friese kennissen en vrienden. Frysk en Frij stelt voor om alsnog zo’n uitnodiging naar die achterban te sturen.
Sierksma laat een dag later per e-mail weten dat hij niet wil dat Frysk en Frij een nieuwe, anderstalige uitnodiging verstuurt, ook zal hijzelf geen uitnodiging per mail uit laten gaan.